Op 12 januari 1807 vond om kwart over vier ’s middags vond de Leidse buskruitramp (ook wel: de ramp met het kruitschip) plaats.
Een schip dat van Haarlem naar Delft ging had 37.000 Hollandse ponden (17.760 kg) aan buskruit aan boord. Het ontplofte midden in Leiden in het Steenschuur, een gracht in het verlengde van het Rapenburg.
Bij de ramp vielen 151 doden, waarvan 31 onbekenden en ruim 2.000 gewonden. Circa 220 woningen werden compleet verwoest of werden onbewoonbaar verklaard. Zelfs in de verste wijken in Leiden waren ramen kapot of werden dakpannen van het dak afgeblazen. De knal werd in Den Haag gehoord en volgens sommige (onbetrouwbare) bronnen zelfs in Friesland.
De oorzaak van de ramp is onbekend. Er wordt beweerd dat een en ander te wijten was aan onvoorzichtigheid van een bemanningslid bij het koken; een passant zag kort voor de ontploffing dat er aardappelschillen overboord werden gegooid.
Plattegrond van het door de ramp getroffen gebied (bron: Erfgoed Leiden en Omstreken)
Andries Rijnvis, geboren in 1729 in Leiden, woonde samen met zijn dochter Maria in de Hoefstraat in één van de getroffen woningen.
Aangezien er geen gegevens te vinden zijn over het overlijden en begraven van Andries Rijnvis na deze datum, is het waarschijnlijk dat hij één van de 31 onbekende omgekomen slachtoffers is.
Er is geen overlijdensakte te vinden van Andries Rijnvis nadat hij op 28 februari 1905 getuige was bij de doop van zijn kleindochter Maria Rijnvis in de Nieuwe- of Marekerk in Leiden.
Zijn dochter Maria Rijnvis overleed op 30 mei 1807 in het universiteitsziekenhuis Nosocomium, waarschijnlijk als gevolg van de ramp.