Cornelis Hermannus Rijnvis werd geboren op 27 januari 1899 in Hoogeveen. Zijn vader Dirk Johannes Rijnvis kwam uit Hoogezand en wilde na het overlijden van zijn eerste vrouw niet in Hoogezand blijven. Hij vertrok naar Hoogeveen en trouwde op 4 december 1897 in Hoogeveen met Annichje Stoter.
- Dirk Johannes, geboren op 7 mei 1923 in Hoogeveen en overleden op 4 november 1996 in Hoogeveen
- Jacob Rijnvis, geboren op 12 maart 1925 in Hoogeveen en overleden op 5 januari 2010 in Busselton Australië
- Cornelis Hermannus, geboren op 1928 in Hoogeveen en overleden op 4 januari 2018 in Dedemsvaart
- Aaltje Rijnvis, geboren op 19 november 1928 in Hoogeveen en overleden op 11 december 1936 in Hoogeveen
- Annichje Rijnvis, geboren op 1 november 1931 in Hoogeveen en overleden op 7 september 2014 in Albany Australië
- Marchien Rijnvis, geboren op 12 mei 1934 in Hoogeveen
- Aaltje Rijnvis, geboren op 23 april 1938 in Hoogeveen en overleden op 22 januari 2015 in Albany Australië
In 1922 begon hij vanuit de Kerkstraat 67 te Hoogeveen een bodedienst van Hoogeveen naar Groningen met een oude legerauto uit de eerste wereldoorlog. Deze reed met een snelheid van ongeveer 25 km en was daardoor 4 uur onderweg vanuit Hoogeveen naar Groningen en dezelfde dag weer terug. Hij vertrok elke dinsdag en vrijdag ‘s-morgens tussen 5 en 6 uur met een Hans Lloyd en kwam ’s avonds tussen 9 en 10 uur weer thuis.
In 1923 kocht hij een nieuwe T-Ford (kenteken D-2812) en kwam zijn zwager Roelof Post bij hem in het bedrijf. Roelof Post was eigenlijk schipper en daarom werd besloten om een motorschip te kopen en ging het zware goed per beurtschip. Met het beurtschip kon één keer per week een reis gemaakt worden maar het duurde te lang voordat de goederen bij de klanten kwamen.
Enkele jaren later kocht hij een T-Ford die niet sneller reed maar wel veiliger was. Toch was deze T-Ford te licht om de zware vrachten van toen te vervoeren. Er werd één dag rijden en de volgende dag weer repareren wat er stuk was gegaan.
In 1928 werden twee nieuwe vrachtwagens aangeschaft; een A-Ford en een Chevrolet. De Chevrolet vrachtwagen liet hij verlengen zodat er een dubbele vracht kon laden ten opzichte van de T-Ford. De Chevrolet had een 4 cilinder motor en voor die tijd een grote gesloten laadbak.
In mei 1929 verhuisde het transportbedrijf met inmiddels twee voor die tijd grote vrachtauto’s naar de van Echtenstraat 43 in Hoogeveen.
Toen het Krakeel gedempt werd kreeg het naam van Echtenstraat en kocht Cornelis het huis van de molenaar van de molen die toen niet meer gebruikt werd. Het was een oude boerderij waarvan hij de stallen liet afbreken om er een garage te laten bouwen voor 2 vrachtauto’s.
Cornelis en Aaltje moesten geld lenen om investeringen te kunnen doen voor de bodedienst. Cornelis kreeg hulp bij het repareren van de vrachtwagen van zijn schoonvader Post.
De werkeloosheid was groot in Nederland en vooral in Drenthe en Groningen. De werf van vader Johannes Dirk lag stil en de Hermannus de broer van Cornelis werkte op de scheepswerf maar kocht een winkel voor huishoudelijke artikelen in Meppel.
Cornelis en Aaltje waren lid van de Hervormde kerk maar gingen niet vaak naar de kerk vanwege de extra zorg voor hun gehandicapte dochter Aaltje en werkzaamheden voor vrachtautodienst. De grootouders Post wilden graag dat de kinderen werden gedoopt maar de ouderlingen van de kerk vonden dat niet kon omdat ze te weinig in de kerk kwamen. Uiteindelijk werden de kinderen gedoopt in de Hervormde kerk van Hollandscheveld.
In 1931 kwam het Leger des Heils met in motorboot in Hoogeveen en organiseerden samenkomsten in een tent in de van Echtenstraat.
Cornelis en Aaltje werden een van de eersten in Hoogeveen die heilsoldaat werden bij het Leger des Heils.
In 1934 ging het wat beter in Europa en werden de Chevrolet en A-Ford ingeruild bij garage Huizing voor twee zes cilinder Bedfords met hydraulische remmen.
Op 11 december 1936 overlijdt dochter Aaltje als gevolg van een val met haar kinderstoel waardoor ze met haar hoofd tegen haar divanbed in de huiskamer.
Ze werd vanuit gebouw van het Leger des Heils op een draagbaar naar de begraafplaats aan de Zuiderweg gebracht en begraven.
In 1938 stopt zwager Roelof Post met zijn beurtschipdienst omdat de vrachtwagens vijf ton konden meenemen per rit en de volgende dag op de plaats van bestemming waren. Inmiddels waren er 2 vrachtwagens en reed er dagelijks een vrachtauto naar de Vischmarkt in Groningen.
In 1939 brak de tweede wereldoorlog uit en werden 2 vrachtwagens gevorderd door de Nederlandse regering vanwege de mobilisatie van het Nederlandse leger.. De in in 1939 aangeschafte vrachtwagen was nog niet geleverd en in 1940 kocht Cornelis nog een vrachtwagen er bij zodat hij weer 2 vrachtwagens had voor de bodedienst.
In mei 1940 werd Nederland aangevallen door Duitsland en al snel was er geen benzine meer te krijgen en werden de vrachtwagens gevorderd door de Duitsers.
Na het overlijden van zijn vader Dirk Johannes Rijnvis in 1940 nam Cornelis Hermannus Rijnvis de scheepswerf aan de Alteveerstraat (Slood) over en verhuisde het gezin naar de Alteveerstraat 49.
Eerst na de oorlog lieten de schippers hun schepen verlengen van ongeveer 23 meter naar 30 meter.
In 1945 kocht Cornelis Hermannus twee legerauto’s; een CMG en een Chevrolet. Met beide legerauto’s kwam er weer een vrachtwagendienst tussen Hoogeveen en Groningen op gang.
In 1948 werd het transportbedrijf verkocht aan Klaas Hartman en Zonen. Met de opbrengst van het transportbedrijf werd een machinefabriek bij de scheepswerf aan de Alteveerstraat gestart waar o.a. produktiegereedschap werd gemaakt voor Hart Nibbrig & Greeve voor de produktie van bromfietsmotoren.
Op donderdagavond 1 mei 1952 namen Cornelis Hermannus Rijnvis en zijn vrouw Aaltje Post afscheid van het Leger des Heils in Hpopgeveen.
In 1952 emigreerden Cornelis Hermannus Rijnvis en zijn vrouw Aaltje Post met hun 3 dochters naar Australie.
Hun oudste zoon Jacob Rijnvis was al in 1950 naar Australië vertrokken. Hij had in Albany, West-Australie een stuk grond gekocht en toestemming gekregen om een werkplaats te bouwen.
In Australië begon Cornelis Hermannus Rijnvis met zijn zoon Jacob een staalconstructiebedrijf met de naam Melville Engineering Company in Albany.
Om klanten te werven stuurden ze een brief naar bedrijven waarin een gratis inspectie van machines in gebruik voor het maken van staalconstructies en daardoor het onderhoud te kunnen doen.
Vanaf 1965 nam stopte de samenwerking tussen Jacob en Cornelis Hermannus en ging Jacob alleen door met Melville Engineering Company.
Cornelis Hermannus ging als hobby houten en koperen miniaturen maken die hij verkocht voor de christelijke kerken in o.a. Rusland en Roemenie.